Type | Standpunt |
Publicatiedatum09.10.2002 |
?persbericht: Vijf voor twaalf: welzijnssector in de problemen (persmoment 9 oktober)


Financiële situatie voorzieningen bijzondere jeugdbijstand en gehandicaptenzorg wordt onhoudbaar!
Binnen de welzijnssector klinken steeds luidere alarmkreten over de financiële situatie van de gesubsidieerde instellingen. Niettegenstaande sommige posten een lichte verbetering kennen, komen voorzieningen gehandicaptenzorg en bijzondere jeugdbijstand meer en meer in een financieel onzekere situatie terecht. De negatieve tendens zet zich verder door over de jaren 1998 - 2001. Het Vlaams Welzijnsverbond, koepel van instellingen in gehandicaptenzorg, kinderdagopvang, bijzondere jeugdzorg, gezinsondersteuning en vrijwilligerswerk maakt de cijfers bekend en vraagt dat de beleidsverantwoordelijken hun verantwoordelijkheid opnemen. Zoniet dreigt de situatie onhoudbaar te worden.
Recent onderzoek uitgevoerd door Bacob – Dexia bank en eigen analyses binnen de voorzieningen bijzondere jeugdbijstand en gehandicaptenzorg hebben aangetoond dat de financiële situatie zorgwekkend is. Steeds meer voorzieningen krijgen te kampen met negatieve cijfers. Binnen de gehandicaptenzorg hebben 2 op 5 voorzieningen een negatief resultaat. In de bijzondere jeugdbijstand loopt dit aantal reeds op tot 3 op 5 voorzieningen.
Bovendien moeten de instellingen een antwoord vinden op de wijzigende maatschappelijke situatie en bijkomende vereisten zonder dat hier een financiële compensatie tegenover staat. Dit leidt ontegensprekelijk tot een aantal budgettaire knelpunten.
1. Tekort aan werkingsmiddelen wordt stilaan onhoudbaar
77 voorzieningen namen dit jaar deel aan de financiële analyse van de gehandicaptenzorg. Dit komt overeen met meer dan de helft van de beschikbare Vlaamse capaciteit. Wat betreft de bijzondere jeugdbijstand werd de studie uitgevoerd over 44 instellingen, goed voor meer dan 36% van het aantal plaatsen.
Voor de voorzieningen gehandicaptenzorg heeft de subsidie betrekking op bijna 16 miljard BEF (400 miljoen €) aan subsidies. Hiervan is iets meer dan 14 miljard bestemd voor bezoldigingen en sociale lasten. 2 miljard kunnen beschouwd worden als effectieve werkingssubsidies. Voor de onderzochte organisaties jeugdbijstand bedraagt de subsidiëring bijna 3 miljard BEF (75 miljoen €), waarvan ongeveer 15% naar werking gaat en 85% naar personeel.
De doorlichtingen geven een lichte verbetering van het globale resultaat voor de beschouwde sectoren in vergelijking met 2000. De gehandicaptenzorg eindigt met een zwak positief resultaat. In 2001 bedraagt het globaal resultaat 60 miljoen BEF (1,5 miljoen €). In vergelijking tot de werkingsopbrengsten is dit verwaarloosbaar en zeker niet voldoende om de verdere uitbouw van de werking in de toekomst te ondersteunen. In de bijzondere jeugdbijstand blijft er een globaal tekort van meer dan 16 miljoen BEF (400.000 €) voor 2001.
Binnen de economische context worden zulke resultaten normaal afgestraft via sluitingen en faillissementen. Binnen de welzijnssector is dit echter minder evident, immers de voorzieningen bieden noodzakelijke maatschappelijke dienstverlening aan welke niet zomaar kan afgeschaft worden.
Volgende tabellen geven een overzicht van de belangrijkste cijfers:
GZ |
2000 |
2001 |
|
Werkings opbrengsten Werkings kosten |
100,00% 102,59% |
100,00% 102,46% |
BEF 15.985.453.000 16.379.029.000 |
Werkingsoverschot/-tekort |
-2,56% |
-2,46% |
-393.576.000 |
Financiële opbrengsten Financiële kosten |
2,05% 0,23% |
2,13% 0,24% |
339.692.000 3.893.000 |
Overschot/tekort uit gewone activiteit |
-0,77% |
0,58% |
-92.277.000 |
Uitzonderlijke opbrengsten Uitzonderlijke kosten |
1,54% 0,63% |
1,64% 68,00% |
261.915.000 109.204.000 |
Overschot/tekort van het boekjaar |
0,14% |
0,38% |
60.434.000 |
BJB |
2000 |
2001 |
|
Werkings opbrengsten Werkings kosten |
100,00% 101,68% |
100,00% 101,73% |
BEF 2.770.423.359 2.818.482.950 |
Werkingsoverschot/-tekort |
-1,68% |
-1,73% |
-48.059.592 |
Financiële opbrengsten Financiële kosten |
0,69% 0,16% |
0,74% 0,13% |
20.521.868 3.498.529 |
Overschot/tekort uit gewone activiteit |
-1,14% |
1,12% |
-31.036.253 |
Uitzonderlijke opbrengsten Uitzonderlijke kosten |
1,09% 0,74% |
1,19% 0,66% |
32.979.006 18.197.046 |
Overschot/tekort van het boekjaar |
0,79% |
0,59% |
16.254.293 |
Wordt enkel naar de operationele werking gekeken dan tonen de verrichte studies duidelijk aan dat de werkingsinkomsten niet volstaan om de reguliere werking te financieren. Dit tekort wordt reeds jaren meegesleept door de sector.
Voor 2001 bedroeg het tekort binnen de onderzochte voorzieningen gehandicaptenzorg –2,46% hetgeen overeenkomt met 393,4 miljoen BEF t.o.v. 390 miljoen BEF in 2000. Voor de steekproef bijzondere jeugdbijstand steeg het tekort van 43 miljoen BEF in 2000 naar meer dan 48 miljoen BEF in 2001.
M.a.w. de voorzieningen moeten steeds meer op zoek naar andere financiële middelen om de dagelijkse werking te kunnen financieren. Voor sommige organisaties brengen de uitzonderlijke inkomsten (toelagen vanuit de provincie en de nationale loterij, social sponsoring, kaartenverkoop en opendeurdag) een uitweg. Voor een groot deel volstaan deze inkomsten echter niet om een break-even resultaat te bekomen, meer bepaald 3 op 5 voorzieningen bijzondere jeugdbijstand en 2 op 5 voorzieningen gehandicaptenzorg kampen nog steeds met rode cijfers.
Het is evident dat zulke resultaten de verdere uitbouw en het voortbestaan van de sector bedreigen.
Vanuit deze cijfers raamt het Vlaams Welzijnsverbond dat er ‘minstens’ 150 miljoen BEF (3,7 miljoen €) extra nodig is voor de werking van de bijzondere jeugdbijstand en 700 miljoen BEF (17,4 miljoen €) extra wat betreft de gehandicaptenzorg. Minstens, aangezien de resultaten reeds sterk beïnvloed zijn door de inspanningen van de voorzieningen om ‘de tering naar de nering te zetten’.
2. 3 miljard BEF achterstallen in gehandicaptenzorg voor 2001
Wat betreft de werking worden de voorzieningen gehandicaptenzorg geconfronteerd met stijgende vorderingen t.o.v. de subsidiërende overheid. Concreet betekent dit voor de 77 onderzochte voorzieningen:
|
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
Vorderingen t.o.v. werkingsopbrengsten |
5.57% |
6.58% |
9.99% |
10.10% |
Vorderingen – schulden t.o.v. Vlaams Fonds (BEF) |
750.767.010 |
942.740.193 |
1.502.936.994 |
1.614.668.053 |
De extrapolatie van deze gegevens naar de totale sector geeft een geraamde vordering van iets meer dan 3 miljard BEF (75 miljoen €).
Met andere woorden de voorzieningen moeten een steeds groter deel van de werking prefinancieren. Dit betekent een extra druk op de reeds schaarse werkingsmiddelen.
3. Meer doen met minder middelen: meer verplichtingen extra druk op het budget
Globaal kunnen twee evoluties vastgesteld worden. Enerzijds zijn er nieuwe kosten ten gevolge van bijkomende reglementeringen. Bijvoorbeeld milieu- en preventiecoördinator, kwaliteitscoördinator, hygiëne bij voedselbereiding, Vlarem, outplacement en pesten op het werk. Deze nieuwe bepalingen vereisen zowel nieuwe investeringen als de inzet van personeel. Hier staat echter geen financiële compensatie tegenover zodat deze extra lasten volledig ten koste van het werkingsbudget vallen.
Anderzijds zijn er de kosten die reeds bestonden, maar waarvan de financiering niet meer aangepast is aan de werkelijke evolutie. Voorbeelden hiervan zijn huisvuil- en containerkosten, energiekosten, afvalwaterheffing en telefonie en internet. De subsidiëring dateert van de jaren 70. Ondertussen zijn er zodanige evoluties geweest (denken we maar aan de ontwikkeling van de computer en informatietechnologie) dat een aanpassing van de subsidiebedragen zich meer dan opdringt.
Bijkomende reglementeringen zonder financiële compensatie
Gegeven de dienstverleningsopdracht van de voorzieningen moeten zij een passend antwoord zoeken voor economische en technische evoluties, bijkomende reglementeringen en stijgende eisen en verwachtingen van de gebruikers. Wil dit op een efficiënte en effectieve manier kunnen gebeuren dan dient de subsidiëring eveneens op deze wijzigende realiteit geënt te worden. De huidige situatie spreekt dit echter tegen. Vanuit de bevoegde overheden worden er al te vaak maatregelen en eisen opgelegd zonder reflectie naar de gevolgen voor de sector.
Kosten stijgen tot 5 maal sneller dan werkingssubsidie
Bovendien blijkt uit een analyse in opdracht van het Vlaams Welzijnsverbond en het Verbond voor Verzorgingsinstellingen dat verschillende kostenposten over de periode van 1995 tot 2000 een gemiddelde stijging kenden van rond de 50%. Sprekende voorbeelden hiervan zijn de huisvuil- en containerkost en de energiekost welke respectievelijk een stijging van 55 tot 75% en 45 tot 75% kenden. Deze stijging is veel sterker dan de toename t.g.v. de index van de werkingssubsidie (8 of 10%). Met andere woorden de subsidiëring wijkt steeds verder af van de reële kostenevolutie.
Momenteel worden deze opgemerkte tendensen verder onderzocht.
Specifiek in de bijzondere jeugdbijstand zijn er heel wat verplichte prestaties waarvoor geen subsidiëring of tegemoetkoming vanuit de ouders voor werd voorzien. Voorbeelden hiervan zijn vervoer van en naar het centrum, schooluitgaven, telefoonkosten van de kinderen en de nazorg. Deze facetten behoren tot de werking en belasten het budget in belangrijke mate.
4. Onvolledige financiering van de investeringen
Wat betreft investeringen in gebouwen kunnen de voorzieningen een tegemoetkoming ontvangen vanuit het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). Vanaf 2002 kan de bijzondere jeugdbijstand eveneens van deze financiering gebruik maken. Een belangrijke stap in de goede richting, ware het niet dat het budget te beperkt is. Voor de jeugdbijstand (230 voorzieningen in Vlaanderen) is er voor 2002 slechts een budget van 75 miljoen BEF (1,86 miljoen €) voorzien. Ver komt men hiermee dus niet.
Bovendien volgen de VIPA-bedragen en plafonds de evolutie van de kostprijs niet. Dit werd ook vastgesteld door het Vlaams Fonds voor de Integratie van Personen met een Handicap en heeft geleid tot het opstellen van een nieuw ontwerpbesluit waarin deze parameters worden aangepast.
Vanuit het VIPA kunnen de voorzieningen, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, een tegemoetkoming toegekend krijgen tot 60% van de investeringsinspanning. De overige 40% moet uit andere bronnen komen. Een gedeelte hiervan kan via giften, social sponsoring, opendeurdagen ed. verzameld worden. Het grootste deel zal echter via een lange termijn lening moeten aangebracht worden. Leningen vragen echter aflossingen en dure intrestbetalingen. Gegeven de huidige financiële situatie is het voor de meeste voorzieningen echter onmogelijk om dit vanuit de werkingsmiddelen te dekken. Er rest hun dan ook gaan andere oplossing dan eerst de nodige middelen zelf bijeen te sparen. Dit leidt tot de opbouw van geldbeleggingen en liquide middelen, hetgeen de balanssituatie een positief beeld geeft.
Deze gunstige situatie wat betreft de eigen middelen wordt door de overheden vaak aangewend om de alarmkreten vanuit de sector te counteren. Een gemakkelijkheidsoplossing. Een kritische analyse toont immers aan dat deze middelen hoogstnoodzakelijke voor het overleven van de instellingen.
Een ander argument vanuit de overheid betreft het feit dat de beschikbare VIPA budgetten niet altijd volledig opgebruikt worden. De verklaring hiervoor is te vinden in de strenge voorwaarden en binnen het gegeven dat de voorzieningen de overige 40% zelf moeten bijeen zoeken. Gezien de impact hiervan op de werking, betekent dit een rem voor een aantal voorzieningen om een aanvraag tot tegemoetkoming vanuit het VIPA in te dienen.
Gekoppeld aan de tussenkomst vanuit het VIPA kan ook een financiering van de Nationale Loterij bekomen worden. De Nationale Loterij kent echter heel wat achterstand in de uitbetaling van haar subsidie aan de instellingen. Pas dit jaar werden de verbintenissen van 1998 uitbetaald. Wat de jaren 1999, 2000 en 2001 betreft is het wachten op definitieve toezeggingen. Deze betaalachterstand schept financiële moeilijkheden in de sector. Vele investeringen waarvoor nationale Loterij middelen worden verwacht, moeten immers eerst worden uitgevoerd. Slechts jaren later stort de Loterij zijn subsidie. Ondertussen betalen instellingen dure leningen af aan de banken. Naar aanleiding van de overheveling van de middelen Nationale Loterij (Lambermont akkoord) zullen er ook nieuwe criteria opgesteld worden. Momenteel is het nog afwachten wat dit zal brengen en wat de effecten voor de sector zullen zijn.
Investeringen zijn er ook voor installaties, machines, rollend materieel, het computerpark en meubilair. Ook hier dienen investeringen en vervangingen te gebeuren.
In de subsidiëring zit een forfait vervat voor afschrijvingen (met uitzondering voor de semi-internaten schoolgaanden binnen gehandicaptenzorg). Wordt dit forfait vergeleken met de reële afschrijvingskosten, komt duidelijk een tekort aan middelen naar voor.
Uit de Bacob - Dexia analyse blijkt dat de onderzochte voorzieningen gehandicaptenzorg in 2001 gemiddeld jaarlijks voor 65.261 BEF (1.618€) per plaats afschrijvingen verrichtten. Vergeleken met het forfait van bijna 1€ per dag per plaats (jaarlijks ongeveer 350€ per plaats) komt duidelijk het tekort naar voor.
Ook de Ehsal studie van de bijzondere jeugdbijstand (1999) toonde reeds aan dat het forfait voorzien in de dagprijs voor infrastructuur en afschrijvingen totaal onvoldoende was.
Dit wil zeggen dat de instellingen geen reserves of spaarpotje kunnen aanleggen om vanuit deze bron investeringsprojecten voor te bereiden.
Nochtans zijn investeringen noodzakelijk wil de voorziening een continue en kwalitatieve dienstverlening verder uitbouwen.
5. Besluit
Reeds jaren proberen de voorzieningen met de middelen die zij van de overheid ontvangen om een kwalitatieve dienstverlening aan te bieden. De subsidiëring wijkt echter steeds verder af van de reële kostenevolutie. Bijna 90% van de werkingsmiddelen wordt opgeslorpt door personeelslasten. Met de overige 10% moet de voorziening haar dagelijkse werking uitbouwen, de nodige investeringen doen en bovendien tegemoetkomen aan steeds meer nieuwe reglementeringen. Deze situatie wordt onhoudbaar! Steeds meer voorzieningen worden geconfronteerd met rode cijfers wat betreft de financiering van de dagelijkse werking.
Wil Vlaanderen in de toekomst nog over een degelijk welzijnsnetwerk beschikken dienen een aantal fundamentele voorwaarden vervuld te worden.
Als koepelorganisatie trachten wij via verschillende initiatieven om de negatieve tendens die zich aftekent op te vangen door:
- het sensibiliseren van de overheid: de huidige situatie analyseren en concrete knelpunten en mogelijke oplossingen aanreiken;
- het aanbieden van een opleiding financieel beleid voor de verantwoordelijken binnen voorzieningen;
- het zoeken naar kostenbesparende maatregelen o.a. onderhandelingen met leveranciers, electriciteitsbedrijven, telefonie, … Concreet zijn er reeds gesprekken gestart met Microsoft over de softwarelicenties;
- overleg met de sociale partners; concreet zijn we momenteel met de vakbond op zoek naar een manier om de voorschotten sociale maribel te verhogen;
- te ijveren voor de oprichting van een balanscentrale voor voorzieningen binnen de welzijnszorg zodat een continue opvolging van de financiële situatie kan gerealiseerd worden.
Het is evident dat het Vlaams Welzijnsverbond enkel in haar inspanningen zal kunnen slagen indien ook de bevoegde overheden maatregelen treffen. Aan de Vlaamse en federale overheid vragen wij:
- een kostendekkende subsidiëring wat betreft werking en infrastructuur en afstemming van de subsidies op de reële situatie; voor de werking is binnen gehandicaptenzorg minstens 17,4 Mio € extra nodig en 3,7 Mio € extra voor bijzondere jeugdbijstand;
- een verlaging van het btw-tarief voor investeringsprojecten;
- het nakomen van de aangegane verbintenissen: afbouw van de openstaande vorderingen van de subsidiërende overheid;
- de betaling van verwijlintresten op achterstallen;
- de onmiddellijke uitbetaling van de achterstallen Nationale Loterij;
- een deregulering, met name minder dure regels en oog voor de effecten van nieuwe reglementeringen op de werking van voorzieningen;
- de oprichting van een balanscentrale zodat belangrijke evoluties tijdig kunnen gedetecteerd worden en hierop een antwoord kan gevonden worden.