Onze kinderbegeleiders houden het niet lang meer vol

Printervriendelijke versiePDF version

‘Onze kinderbegeleiders zijn bang. Van de inspectie, de pers, de publieke opinie en zelfs van de ouders.’ Het zijn niet mijn woorden, maar die van een verantwoordelijke van een kinderdagverblijf. En zij is niet alleen. De angst regeert in de sector. ‘Wie wil ­deze job nog doen? Heel wat collega’s stoppen ermee. En we hebben al zo’n tekort’. Het zijn woorden die hard binnenkomen: kinderbegeleiders hebben een prachtig beroep, maar ze hebben het niet onder de markt.

Het verschrikkelijke drama in het Sloeberhuisje lijkt de katalysator te zijn geweest voor wat de afgelopen maanden allemaal is gebeurd. Hoorzittingen, een onderzoekscommissie en de ene na de ­andere kinderopvang die de deuren moet sluiten. Maar ­komen de problemen pas nu aan de oppervlakte? Helemaal niet, ze dateren al van lang daarvoor. Al 20 jaar wijzen we als Vlaams Welzijnsverbond op de pijnpunten in de sector. Het ­tekort aan opvangplaatsen, te veel kinderen per begeleider, besparingen en een gebrek aan financiële middelen. Is dat wat we willen voor de kinderopvang?

De kinderopvang is geen plek waar je ’s ochtends je kinderen achterlaat en ze ’s avonds weer oppikt. De sector heeft ook een belangrijke peda­­go­gische functie. Het verhaal van de eerste duizend dagen, weet u wel. Maar kinderbegeleiders hebben daar ­gewoonweg veel te weinig tijd voor. Als je voor acht of negen kinderen moet zorgen, dan focus je in eerste instantie op de basiszorg. Is dat wat we willen voor de kinderopvang?

De afgelopen jaren werd geïnvesteerd in de capaciteit. Er kwamen meer plaatsen, nog steeds onvoldoende, maar wat met de omkadering? Wat met het pedagogische aspect? Kwantiteit haalde het van kwaliteit. Een echte sense of urgency was er niet. En dus zijn de problemen intussen zo groot dat de sector kraakt in zijn voegen. Een directielid verwoordde het ­onlangs zo: ‘Vroeger was ik trots op mijn job, nu durf ik amper nog te zeggen dat ik in de kinderopvang werk’. Mensen haken af terwijl we net honderden nieuwe kinderbegeleiders ­nodig hebben. Meer dan duizend ­vacatures staan er momenteel open in Vlaanderen en Brussel, op een totaal van ’maar’ 8.900 kinderbegeleiders. 10 procent van de vacatures raakt dus niet ingevuld. En zo persen we de ­begeleiders die we nog hebben, nog verder uit. Is dat wat we willen voor de kinder­opvang?

Noodopvang spelen

De parlementaire onderzoeks­commissie legde de vinger op de wonde en kwam met een reeks aanbevelingen. Hoewel de focus van de commissie lag op handhaving, negeerde ze de kern van het probleem niet: het aantal kinderen per begeleider ligt te hoog. Elke dag zetten duizenden kinder­begeleiders zich hard in om hun sociale en pedagogische rol te vervullen. Maar door de huidige ­problemen dreigt de kinderopvang zelfs haar economische functie niet langer te kunnen waarmaken. Ouders die geen opvang vinden, kunnen ook niet gaan werken. En dus ‘spelen’ ze nu zelf voor (nood)opvang. Zonder kwalifi­caties, zonder pedagogische begeleiding én zonder controle. We kunnen die mensen niets verwijten, ze proberen er ook maar het beste van te ­maken. Maar opnieuw: is dat wat we willen voor de kinderopvang?

Wat willen we dan wel? Minder kinderen per begeleider, meer aandacht voor de pedagogische en sociale functie, meer inzet op opleidingen, een voldoende breed aanbod, betere loon- en arbeidsvoorwaarden, een betere omkadering en meer aandacht voor de financiële leefbaarheid van de kinderopvang.

U hebt die eisen al eerder gehoord? We vragen het dan ook al langer dan vandaag. Maar dat maakt onze ­bekommernissen niet minder prangend. Dat minister Hilde Crevits (CD&V) deze week inging op enkele van onze eisen, is een lichtpunt. Vlaamse Regering, maak het nu ook concreet in de Septemberverklaring.

 

 

Dit opiniestuk van Hendrik Delaruelle werd ook gepubliceerd in De Standaard.