Nieuwe voorrangsregels kinderopvang op meerdere vlakken een slechte zaak

Printervriendelijke versiePDF version

In de Septemberverklaring van de Vlaamse Regering enkele weken geleden werd duidelijk dat er fors geïnvesteerd zal worden in de Kinderopvang, wat we toejuichen. Zeker na onze petitie voor meer middelen voor de sector, die de weken voor de Septemberverklaring meer dan 36.000 handtekeningen verzamelde. Nu is het vooral zaak om goed te zien waar we de extra middelen naartoe gaan. Tegelijk maken we ons ook zorgen over de nieuwe voorrangsregels die we vernamen. Ons advies aan de SERV (Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen) was dan ook niet positief. Deze maatregelen gaan voorbij aan het belang van de sociale en pedagogische functie in de kinderopvang.

 


 

Inhoudelijke bezwaren

Ondanks de appreciatie die we hebben voor de inspanningen en investeringen die de Vlaamse regering onderneemt voor de kinderopvang in de Septemberverklaring, moeten wij benadrukken dat de keuze voor absolute voorrang voor werkende ouders geen goede evolutie is. Evolueren van minimaal 20% voor voorrangsgroepen in inkomensgerelateerde kinderopvang (subsidietrap 2) naar maximaal (en slechts) 10% voor kwetsbare gezinnen legt te grote nadruk op de economische functie en gaat voorbij aan het belang van de sociale en pedagogische functie in de kinderopvang. De gelijkwaardigheid van deze drie functies is een belangrijk uitgangspunt van het decreet voor de organisatie van opvang van baby’s en peuters en de beleidskeuze om de sociale functie af te zwakken, ligt volgens ons dan ook niet in lijn met dit decreet.

Het strookt volgens ons ook niet met de nadruk die de Vlaamse regering wil leggen op activering. Deeltijds werken is een zeer belangrijke opstap naar tewerkstelling voor veel gezinnen. Ook om arbeid en gezin te kunnen combineren kan het een bewuste keuze zijn. Het zijn vaak de mensen die het moeilijk hebben, die in precaire jobs terechtkomen. Heel veel jobs zijn ook bijna onmogelijk voor een voltijdse betrekking (of 80%). Denk bijvoorbeeld aan een begeleider in de buitenschoolse kinderopvang, waar bijna geen voltijdse jobs zijn.

We willen hierbij ook kort op de rol van grootouders wijzen. Enerzijds wil men iedereen zoveel en zo lang mogelijk aan de slag, anderzijds bestaat het risico dat grootouders sneller stoppen met werken om voor de kleinkinderen te zorgen als de ouders geen kinderopvang vinden. Waardering voor alle tewerkstellingspercentages in het activeringsbeleid is nodig.

Het risico bestaat dat deeltijds werkenden tot de categorie van de 10% kwetsbare groepen beschouwd worden om hen toe te laten in de kinderopvang, wat dan weer nefast is voor de kansen voor gezinnen die niet (kunnen) werken. Binnen deze logica kan er dus als het ware een dubbel Mattheüseffect optreden. Deze maatregel dwingt organisatoren tot uitsluiting van kwetsbare gezinnen en dus in te gaan tegen hun visie en identiteit, die naar aanleiding van het decreet baby’s en peuters net werd versterkt op vlak van sociale functie.

In de eerste plaats vinden wij dit dus geen goede maatregel. Als ze toch van kracht zou blijven, moet de tewerkstellingsgraad beschouwd worden op basis van het gezin en niet de individuen in het gezin.

 

Praktische bezwaren

Ook pragmatisch zijn er heel wat bezwaren: de context van gezinnen wijzigt continu. Hoe kunnen organiseren hieraan tegemoetkomen? Hoe kunnen ze dit met zo weinig mogelijk administratieve lasten realiseren? Want er is onvoldoende administratieve omkadering in de organisaties aanwezig. Verklaring op eer moet voldoende zijn om de administratieve lasten te beperken. En opleiding zou voldoende ruim beschouwd worden: inburgering, Nederlandse lessen, VDAB-opleidingen, individueel maatwerk, werkplekleren, … moeten ook als opleiding beschouwd worden.

We vrezen dan ook dat de organisaties op subsidietrap 3 (waar men minimaal 30% kwetsbare gezinnen opvangt) overspoeld zullen worden, waardoor een sociale mix in het Vlaamse landschap niet waargemaakt kan worden. Dit is nochtans een zeer belangrijk gegeven als we in de samenleving willen werken aan integratie, aan samenwerken, aan verbinding en aan ontmoeting. We dreigen te evolueren naar een beleid dat segregatie in de hand werkt. In het onderwijs heeft men in bepaalde steden net inspanningen gedaan om deze segregatie tegen te gaan. Vreemd, op zijn minst, dat hier niet in dezelfde lijn keuzes worden gemaakt. De sociale mix waarborgen binnen organisaties en dus in onze samenleving is voor ons een erg belangrijk streefdoel en dit dreigt verloren te gaan.

Wat ook niet strookt met het onderwijsbeleid is de focus op Nederlands leren, wat ook geacht wordt een belangrijke pijler te zijn voor integratie. Men wil dat kinderen en volwassenen zo snel mogelijk Nederlands kunnen om slaagkansen in onderwijs en vervolgens op de arbeidsmarkt te waarborgen. Als kinderen uit gezinnen waarvan ouders niet of onvoldoende werken (volgens deze maatregel) Nederlands niet als thuistaal hebben, waar zullen zij de taal leren? Beide beleidskeuzes spreken elkaar tegen.

 

Pedagogische functie wordt uit het oog veloren

Dit brengt ons naadloos bij de pedagogische functie, die hier helemaal uit het oog wordt verloren. Want kinderopvang is er niet enkel voor ouders die willen werken of een opleiding volgen. Kinderopvang is er evenzeer voor de kinderen zelf, om hen te ondersteunen in hun ontwikkeling, hen kansen te bieden om deel uit te maken van de samenleving, hoe klein die oorspronkelijk ook mag zijn. Ze kunnen andere kinderen ontmoeten, samen ontdekken en leren. Zijn kinderen wiens ouders niet of te weinig werken het niet waard om deze kansen te krijgen? Deze maatregel dwingt organisaties om te discrimineren en dat is onaanvaardbaar. 

Het mag duidelijk zijn dat de 10% een veel te laag cijfer is om voor te behouden voor kinderen en gezinnen die omwille van niet-economische redenen gebruik maken van kinderopvang. Concreet stellen wij voor dat het woord ‘maximum’ uit de regelgeving gehouden wordt. Op die manier kunnen organisaties hun sociaal beleid, dat afhankelijk is van ligging, overtuiging en visie, voortzetten.