Standpunt: Maatschappelijke functies kinderopvang. spanningsvelden en afbakening

Printervriendelijke versiePDF version

 

Inleiding

De sector kinderopvang is de laatste decennia erg snel geëvolueerd. Waar eerst de economische functie centraal stond, zijn de opvangvoorzieningen al snel uitgegroeid tot pedagogische instellingen, die trachten in te gaan op de ontwikkelingsvragen van de kinderen en die ouders met raad en daad bijstaan bij de opvoeding. En het verbond was bij de eersten om de pedagogische opdracht en de inbedding in de sociale context te benadrukken.

De overheid volgde schoorvoetend. Pas de jongste jaren erkent zij de drie maatschappelijke functies van kinderopvang. In het CKO- concept zijn die ook expliciet ingeschreven.

Maar er is een keerzijde aan die aandacht van het beleid. In het werkveld rijzen stilaan vragen over een “overaccentuering", vooral van de sociale functie. Wordt kinderopvang wel gewaardeerd om zijn eigen specifieke waarde, of wordt het meer en meer een instrument om andere doelen, die niet tot de kernopdracht behoren te realiseren.

Met deze tekst willen wij de discussie over de mogelijkheden en beperkingen van de kinderdagopvang afwegen tegen de nieuwste ontwikkelingen op beleidsvlak. Wat kan binnen de basisopdracht? Wat kan een extra dienstverlening zijn? Hoe en onder welke voorwaarden kunnen opvangvoorzieningen een bijdrage leveren aan de realisatie van sectorvreemde doelen?

 

Uitgangspunten

Kwaliteit

In de verbondsvisie staat het belang van het kind centraal. Goede kinderopvang biedt elk kind de best mogelijke ontwikkelingskansen, in een stimulerende omgeving.

Voorzieningen werken nauw samen met de ouders, die de eerste verantwoordlijken voor de opvoeding blijven. Ze kunnen waar nodig opvoedingsondersteuning bieden. Opvang, als pedagogische gegeven speelt zich niet af in een vacuüm, maar is ingebed in de sociale context en evolueert met de nieuwe maatschappelijke tendensen. Goede kinderopvang biedt een venster op de wereld.

Voldoende plaatsen aan betaalbare prijzen

Kinderopvang definiëren in termen van kansen voor kinderen en gezinnen impliceert een algemene toegankelijkheid van de opvang, voor alle lagen van de bevolking. Dan hebben wij het niet alleen over voldoende, geografisch gespreide plaatsen en keuzevrijheid voor ouders de ene of de andere opvangvorm. Goede opvang moet ook betaalbaar zijn én blijven voor iedereen die er behoefte aan heeft, ongeacht het soort voorziening waar het gezin voor kiest . Dat kan enkel gerealiseerd worden als de overheid een draagvlak creëert dat inkomensverschillen compenseert. Het verbond staat dan ook principieel achter de optie van de overheid om ook in de zelfstandige sector een inkomensgerelateerde bijdrage te introduceren. Voorwaarde is wel dat dit gekoppeld wordt aan zelfde basiskwaliteit als in de erkende sector, en de feitelijke realisatie van de sociale functie in zelfstandige initiatieven. Dat kan enkel als het nieuwe systeem zich tot ook tot de midden – en vooral lagere inkomenscategorieën richt. Alleen de hoogste bijdragen aanpassen zal op zich geen sociale meerwaarde creëren.

Verder moeten de investering in verhouding staan tot het relatieve aandeel van de zelfstandige sector in het opvanglandschap. De maatregel mag niet ten koste gaan van het budget voor de erkende sector.

Dynamisch evenwicht kwaliteit en kwantiteit.

Voldoende kwaliteitsvolle opvangplaatsen. Dat zijn de twee basisvereisten voor een maatschappelijk verantwoord opvangbeleid. Beide zijn even onlosmakelijk verbonden.

Goede opvang voor de happy few, zou een miskenning van de grote opvangbehoefte inhouden. Meer plaatsen zonder de nodige kwaliteitsgaranties is onaanvaardbaar vanuit pedagogisch en sociaal oogpunt. Het verbond pleit dan ook voor een evenwichtige spreiding van de middelen over kwaliteit en kwantiteit. Dat er omwille van praktische omstandigheden niet altijd voldoende ruimte is om beide pijlers te gelijk uit te bouwen is begrijpbaar. Maar met de focus van de jongste jaren op plaatsuitbreiding dreigt de kwaliteit op het achtplan te komen. Er is dringend nood aan een inhaalbeweging voor extra ondersteuning van de dienstverlening. Een goede begeleiding van kinderen en gezinnen en bijkomende diensten vragen nu eenmaal aangepaste personeel- en werkingsmiddelen.

Meer partners, meer doelen, meer wegen

De tijd dat kinderopvang alleen een zaak van ouders was is lang voorbij. Er zijn veel partners bij betrokken: de arbeidswereld, die de opvangbehoefte grotendeels bepaalt, de overheid, die de voorwaarden moet scheppen om haar doelen te realiseren, gezinnen en hun formele en informele netwerken, verenigingen. Ieder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, zijn eigen rol in de zorg voor kinderen. En verschillende noden vragen verschillende oplossingen. Alleen een divers aanbod kan de keuzevrijheid van ouders verzekeren. Het verbond is principieel voor een meersporenbeleid. Kinderopvang naast sociale maatregelen om gezin en arbeid te combineren. Formele opvang naast informele. Samenwerking tussen opvangvoorzieningen, tussen opvang en andere gezinsondersteunende diensten. Wij moeten in een open dialoog op zoek naar het juiste evenwicht.

 

Wie deze premissen onderschrijft erkent de economische, pedagogische en sociale functie van kinderopvang. Dat is duidelijk. De discussie gaat enkel over het evenwicht tussen de functies in de praktijk en de grenzen van de kernopdracht.

Hierna bespreken wij bij elke functie enkele spanningsvelden, knelpunten of stellingen die een aanzet kunnen geven voor een toekomstgerichte invulling van de maatschappelijke functies. De tekst is zeker voor aanvulling vatbaar.

De opsplitsing volgens functie is theoretisch. Uit de korte bespreking blijkt duidelijk dat de verschillende topics met elkaar verweven zijn.

 

Economische functie

Kinderopvang is een noodzakelijke voorwaarde voor een verantwoord tewerkstellingsbeleid en voor de ondersteuning van het emancipatieproces. Toch enkele bedenkingen:

Arbeid als actor KO en belanghebbende – meersporen beleid

De arbeidswereld creëert voor een groot deel de behoefte aan kinderopvang. Dit kan niet vrijblijvend. Tegenover het economische “dictaat” van arbeid staat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om constructief mee te werken aan maatregelen die de combinatie van gezin en arbeid faciliteren, onder meer sociale voordelen. In vroegere standpunten, onder meer over flexibele opvang en de opvang van acuut zieke kinderen, pleitte het verbond altijd voor een combinatie van sociale voordelen / maatregelen i.v.m. de arbeidsvoorwaarden en de organisatie van kinderopvang. Wij blijven bij dit standpunt. De laatste jaren lijkt het evenwicht tussen verschillende sporen soms een beetje zoek.

In deze context is vaak discussie over de vraag of opvangvoorzieningen voorrang moeten geven aan “werkende” ouders. Het spontane antwoord is “neen”. Opvang moet ook beschikbaar zijn voor ouders die om andere redenen even niet beschikbaar zijn.

Maar met het heersende plaatsgebrek en het toenemend gebruik van kinderopvang is dat niet evident. Om meer openheid voor niet werkenden te kunnen realiseren en de ouders een effectieve keuzemogelijkheid te bieden moet de overheid de nodige voorwaarden scheppen. In de eerste plaatsen meer kwaliteitsvolle plaatsen.

Bedrijfsgerelateerde opvang

Of bedrijven zelf kinderopvang moeten organiseren voor hun werknemers? Het vroegere verbondsstandpunt (begin jaren ’90) was tegen, om kwaliteitsredenen en omwille van de mogelijke te risico’s voor de werknemers. In het licht van de nieuwste ontwikkelingen (pendelcrèches, ondersteuning van opvang door bedrijven, vakantieopvang Stekelbees e.d.) lijkt een actualisering van ons standpunt aangewezen. Daarbij zullen wij de voordelen voor de ouders, moeten toetsen aan de mogelijke effecten voor het kind en de toekomstige ontwikkelingen. Met de grotere arbeidsmobiliteit is het voor werkgevers misschien nodig om “sociale “ voordelen te bieden. Anderzijds is het nog de vraag hoe ver ondersteuning kan gaan zonder aan de privésfeer van het gezin te raken. En gaan die initiatieven niet veeleer terug op economische wetmatigheden dan op een gedragen visie over gezinsondersteuning en kinderopvang?

Flexibilisering arbeid

Onder druk van de globalisering wordt arbeid steeds meer flexibel, als we kijken naar uren en tijdstip (7/24) en naar het werkritme (jobtime en werkroosters). Wat kan / moet kinderopvang opvangen?

- Binnen de dagopvang geeft de toenemende vraag naar deeltijdse opvang en opvang in variabele roosters heel wat organisatieproblemen. Voorts maakt dat het moeilijk om een maximale bezetting na te streven, wat met het heersende plaatstekort meer dan ooit een maatschappelijke must is.

- De flexibele werktijden zijn gedeeltelijk beantwoord in het actieplan flexibele en occasionele opvang. Positief is dat de overheid deze dienstverlening naast of buiten de basisopdracht plaatst. Maar het blijft zo dat flexibiliteit niet onbegrensd is als de draagkracht van het kind in acht genomen wordt. Waar ligt de grens? Tot waar lopen de belangen van (werkende) ouders / arbeidswereld gelijk met die van het kind?

- De nood aan occasionele opvang om integratie of participatie aan de arbeidsmarkt te bevorderen of om sociaal familiale redenen is meegenomen in actieplan. Het wordt terecht gezien als een extra dienstverlening. Maar ook binnen de basisopdracht zouden de voorzieningen hieraan kunnen werken. Op voorwaarde dat het plaatstekort weggewerkt wordt (rotatieproblematiek) en de voorzieningen een aangepaste ondersteuning krijgen.

Ouders bewust helpen kiezen

Kinderopvang wil gezinnen ondersteunen. En dat is meer dan opvang verzorgen voor kinderen van ouders met een beroepsloopbaan, of die een opleiding met dat doel volgen.

Ook niet -buitenhuiswerkende ouders, die tijd nodig hebben voor een (vrije-tijd) activiteit of even op adem willen komen kunnen een beroep doen op kinderopvang.

Maar met het huidige plaatstekort en de lange wachtlijsten in de meeste voorzieningen laait het debat rond prioriteiten terug hoog op. Er is een spanningsveld tussen het individuele vragen van ouders/ kinderen en de maatschappelijke verantwoording. Moet de voorrang gaan naar werkende ouders? Moeten wij ouders sensibiliseren om niet meer gebruik te maken van kinderopvang dan strikt noodzakelijk is?

Het Vlaams Welzijnsverbond erkent de sociale functie van kinderopvang in al zijn dimensies. In die optiek is kinderopvang geen privilege voor werkende ouders. De aangesloten voorzieningen voeren een actief beleid voor gezinnen die opvang vragen om familiale of pedagogische redenen. Zij laten zich daarbij niet leiden door de eigen visie op ouderschap of een enge visie op kinderopvang. Binnen een verantwoord opnamebeleid, dat de 3 functies van kinderopvang in praktijk brengt is elke opvangvraag verantwoord. De voorziening zal in dialoog met de ouders de best mogelijke oplossing zoeken.

Maar wij zijn ook niet blind voor de feiten. Om een effectief antwoord te kunnen geven op elke opvangvraag zijn er meer goede opvangplaatsen nodig.

Sociale economie

Tot voor kort werd de economische functie van kinderopvang vooral gedefinieerd vanuit de noden van de bedrijfswereld en de gebruikers. Maar recent heeft de overheid ook aandacht voor kinderopvang als arbeidsplaats en als leerplek voor werknemers die in het beroep willen stappen. Op zich is deze erkenning van het beroep positief. Meer openheid op andere kwalificaties en diversifiëring van functies komt voor een stuk tegemoet aan de het personeelstekort. En de combinatie van werk – en leerplek kan verrijkend zijn zowel voor de voorziening, die alle extra hulp en logistieke ondersteuning kan gebruiken, als voor de betrokken werknemers.

Anderzijds is het de vraag of er niet te licht over de beroepseisen gestapt wordt. De integratie van sociale economie mag geen alternatief worden voor een verantwoord sectoraal personeelbeleid en de uitbouw van een professioneel team. Het verbond wil er mee over waken dat KO niet louter een instrument voor tewerkstelling wordt, door actieve betrokkenheid bij projecten, de evaluatie en door overleg over voorwaarden om die bijkomende opdracht tot een goed einde te kunnen brengen (zie ook hierna, sociale opdracht).

Een ander aandachtspunt zijn de mogelijkheden op structurele tewerkstelling voor de doelgroepwerknemers in de toekomst. Mensen kansen geven is een zaak, ze lange termijn werkzekerheid bieden een andere.

Pedagogische functie

·         Opvoedingsondersteuning versus opvoedingshulp

Ouders ondersteunen bij de opvoeding van de kinderen is een van de kerntaken van kinderopvang. Zij beantwoorden vragen die ouders hebben, geven tips over de aanpak van de individuele kinderen en begeleiden ouders naar hulp – of zorgverleners waar dat nodig is. De overheid lijkt deze preventieve functie niet echt naar waarde te schatten. In het recente debat over opvoedingsondersteuning en de voorbereiding van de regelgeving wordt kinderopvang wel vernoemd, het krijgt ook een plaats in de netwerken. Maar voor de concrete invulling van de eigen specifieke rol van kinderopvang is er tot nog toe weinig aandacht van de overheid, laat staan extra ondersteuning. Het is aan de voorzieningen om hun rol zichtbaar te maken.

Samenwerking ouders

Goede kinderopvang is samenwerken met ouders, met respect voor de culturele waarden van het gezin. Het is positief dat meer en meer ouders met een verschillende culturele en etnische achtergrond de weg naar kinderopvang vinden. Maar, met de toenemende diversiteit rijzen ook meer vragen over eigen waarden die de werking aansturen. Er kan een spanningsveld ontstaan tussen de belangen van de individuele gebruikers en de gebruikersgroep, en tussen de voorziening en de gebruikers.

Er lopen momenteel heel wat projecten rond diversiteit (VIVO, verbondswerkgroep diversiteit, jobkanaal..). Maar de ethische vraag naar de mogelijkheden en grenzen blijft voorlopig onbeantwoord. En dan zijn er de traditionele praktische knelpunten. Wat is in de gegeven omstandigheden en met de gegeven middelen haalbaar binnen de dagelijkse werking? Hoe gaan wij hiermee om? Die vragen beantwoorden in de visie en in werkbare procedures vertalen is een permanente zorg voor elke voorziening.

Participatie

Ouderparticipatie, een stap verder dan samenwerking, kan een antwoord bieden op bovenvermeld probleem. In praktijk is dat echter niet evident. De belangen van ouders en kinderen lopen niet altijd gelijk als het om opvang gaat. Er is de principiële vraag wie de stem van kleine kinderen is of kan zijn. Bovendien is de tijdsinvestering niet altijd haalbaar voor de ouders. Toch wordt er op het terrein heel wat gerealiseerd.

Voor het verbond is ouder- en kindparticipatie een essentieel aspect van kwaliteitszorg. De invulling van het begrip behoort tot de verantwoordelijkheid van de voorziening. Te strakke richtlijnen van de overheid gaan voorbij aan het kwaliteitsmanagement in de voorzieningen, dat rekening houdt met het doelpubliek van de voorziening en lokale contextfactoren. Opgelegde maatregelen zullen dit proces veeleer afremmen dan bevorderen.

De aangesloten voorzieningen zien het bevorderen van participatie als een basisopdracht, die als een rode draad door de opvang loopt, van de eerste informatieve gesprekken met ouders, over permanente dialoog rond de opvang tot adviezen en opvoedingsondersteuning. De voorzieningen betrekken ouders in de mate van het mogelijke bij activiteiten met de kinderen, en de algemene werking. Door de aard van de dienstverlening zijn zij een ideale, laagdrempelige ontmoetingsplaats, waar ouders elkaar kunnen vinden.

·         Pedagogische opvang

Een basisopdracht voor elke opvangvoorziening!

Wij kunnen het niet genoeg herhalen: kinderopvang is actief deelnemen aan de opvoeding, in dialoog met de ouders. In die optiek gaat elk goedwerkend opvanginitiatief uit van een doordachte pedagogische visie, is het pedagogisch handelen de belangrijkste pijler in de dagelijkse werking. De begeleiders en de staf trachten op de meest adequate manier in te spelen op de individuele ontwikkelingsvragen van elk kind, en de noden van de leefgroep. Bovendien bouwen zij een hechte vertrouwensrelatie uit met de ouders. Hierdoor zijn opvangvoorzieningen ook best geplaatst om ondersteuning te bieden bij "gewone" opvoedingvragen, en om ouders met problemen te begeleiden naar de juiste hulpverlening. Deze basisopdracht vereist een uiteraard een goed uitgebouwd professioneel personeelkader. En hier is zeker nog ruimte voor verbetering.

Opvang om pedagogische redenen

Alle verbondsleden vangen regelmatig kinderen op om pedagogische redenen. Kinderen uit risicogezinnen kunnen baat hebben bij de stimulerende aanpak, het verblijf in de groep ondersteunt het socialisatieproces en de opname biedt de kans om ouders te begeleiden bij de opvoeding. Maar de mogelijkheden zijn niet onbeperkt. Er zijn kwaliteitsoverwegingen, de begeleiding van de andere kinderen en van de groep bepalen de grens. Verder vraagt deze opvang specifieke deskundigheid en uitgebreide netwerking met andere instanties die het gezin en het kind begeleiden. Dat meerwerk is binnen de basisopdracht, met het beperkte kader en zonder extra ondersteuning een zware belasting voor de voorziening. Toch hebben alle voorzieningen een actief beleid voor deze bijzondere opvang uitgewerkt. Als de overheid haar beleidsoptie voor integratie van kansengroepen consequent wil uitvoeren dan moet zij ook de nodige middelen vrijmaken om de voorzieningen daarin te steunen.

In sommige gevallen kan de voorziening wel een bijkomende ondersteuning krijgen in het kader van inclusieve opvang van kinderen met bijzondere zorgbehoeften. Spijtig genoeg zit die ondersteuning nog te veel in de medische sfeer zit. De inspanningen voor bijzondere pedagogische begeleiding van kinderen en gezinnen worden ondergewaardeerd. Bovendien stelde de verbondswerkgroep dat de financiële steun voor inclusieve opvang ontoereikend is om de uiteenlopende vormingsnoden, specifieke materialen en de nodige versterking van het personeelskader af te dekken.

Sociale functie

Kinderopvang speelt zich niet af in een vacuüm. Het is verweven met een bredere context. Deze inbedding geldt voor de economische functie (de arbeidswereld bepaalt grotendeels de opvangbehoeften) en de pedagogische functie (het continuüm in de opvoeding van baby tot jongvolwassenen), maar is nergens zo zichtbaar als in de sociale functie van kinderopvang.

Het is duidelijk dat kinderopvang een sociale functie heeft, op het niveau van de samenleving, van lokale sociale structuur en op microniveau, naar de gezinnen en de kinderen.

Op het niveau van de brede samenleving moet kinderopvang alle beleidsacties ondersteunen die bijdragen aan een open, tolerante samenleving en aan de emancipatie en het welzijn van alle burgers. Daarover bestaat geen discussie. Wat juist vervat zit in "ondersteuning", en hoever kinderopvang moet / kan gaan is niet altijd duidelijk.

Spanningsveld ondersteunende functies en eigen finaliteit kinderopvang

Kinderopvang heeft geleidelijk de erkenning gekregen die ze verdient: een volwaardige professionele dienstverlening, met een duidelijk doel en werkingsvoorwaarden. Maar in het huidige beleidsklimaat lijkt het evenwicht tussen de eigen specifieke opdracht en de ondersteunende functies op de helling te staan.

- Kinderopvang ondersteunt de integratie van kansengroepen op de arbeidsmarkt. Ja.

Maar de recente maatregelen sociale economie (doelgroepwerknemers GMV, lokale diensten buurtgerichte kinderopvang, plannen generatiepact) brengen niet alleen een bijkomende opdracht en extra belasting voor de voorzieningen en het personeel mee. Dat nieuwe opdrachten mogen niet ten kosten gaan van de basisdienstverlening voor de gebruikers. Daarnaast moeten wij erover waken dat kinderopvang niet verengd wordt tot louter middel om tewerkstelling en opleiding te bevorderen. Dat zou voorbij gaan aan de pedagogische opdracht en het professionalisme van de sector (zie ook hiervoor, economische functie)

- Arbeid als partner kinderopvang. Ja, maar de druk van het bedrijfsleven, dat steeds nieuwe opvang behoeften creëert wordt altijd groter. Het spanningsveld wordt stilaan te groot. Het beleid mag de verantwoordelijkheid van de arbeidswereld en het meersporenbeleid dat daarbij aansluit niet uit het oog verliezen (zie economische functie).

- Er lijkt een tendens te ontstaan om initiatieven voor kinderopvang te organiseren als nevenactiviteit. Kinderopvang als troef om andere doelen te realiseren. Bij voorbeeld: buitenschoolse opvang door scholen, bedrijfscrèches, diensten van werkgevers voor werknemers zoals opvang van zieke kinderen, pendelcrèches. Zolang de kwaliteit van de opvang goed is, geen probleem. Het komt tegemoet aan de vragen van veel ouders en de bijkomende plaatsen zijn meer dan nodig. Maar wat met toezicht en vergunningsvoorwaarden?

·         Algemeen toegankelijk

Hier is nog heel wat werk aan de winkel.

- In de eerste plaats moet er verder werk gemaakt worden van bijkomende opvangplaatsen voor alle leeftijden. En de overheidssteun voor extra dienstverleningen komt pas op gang.

Elke toekomstgerichte programmatie zal ook rekening moeten houden met de prognose van de noden (meer, diverse en vooral wisselende opvangbehoeften).

- Een ander aspect van toegankelijkheid is de kostprijs voor de gebruikers. De HIVA studie over de leefbaarheid toonde het al aan. De ervaring in de CKO-projecten bevestigt dat zelfstandige initiatieven op dit moment geen prijsbeleid kunnen voeren dat openheid voor alle bevolkingsgroepen verzekert.

Recent heeft de overheid middelen vrijgemaakt om een inkomensgerelateerde bijdrage in de zelfstandige sector in te voeren. Het verbond staat positief tegenover deze intentie.

Maar alles hangt af van de uitvoering(zie uitgangspunten) . Om de algemene toegankelijkheid effectief te verhogen moeten de nieuwe regels teruggaan op een debat te gronde. Het verbond vraagt betrokken te worden bij dit overleg.

·         Aandacht voor kansengroepen

Voor het verbond maakt dit essentieel deel uit van de basisopdracht van alle welzijnsvoorzieningen, ook kinderopvang. Maar tussen droom en daad staan praktische bezwaren:

- om te beginnen het heersende plaatsgebrek, waardoor voorrangsregelingen soms niet haalbaar zijn, de vereiste kennisverwerving over de complexe sociale problemen, personeelstekort en het middelentekort voor sensibilisering en netwerking.

- verder heeft een bijzondere dienstverlening naar kansengroepen een prijskaartje. De voorziening moet investeren in bekendmaken van de service, in vorming en / of het aantrekken van expertise, bijkomende activiteiten voor ouders en kinderen organiseren, en de organisatie aanpassen aan de bijzondere werkingsaspecten. Dat kost geld, geld dat niet op het budget van de basiswerking kan worden vrijgemaakt. Een kwalitatieve uitbouw van de dienst vraagt bijkomende middelen.

Naast de rechtstreekse meerkost voor de dienstverlening speelt de problematiek van oninbare bedragen. Alle voorzieningen worden krijgen te maken met wanbetaling en niet inbare bijdragen. Maar met de stijging van het aantal gebruikers uit kansengroepen is nog een toename van deze problematiek te verwachten. Zeker in het licht van de huidige daling van de koopkracht.

- Veel leden voelen de recente aandacht van de overheid aan als een overaccentuering. die op termijn ten koste dreigt te gaan van de tweeverdieners. Bovendien brengt het ook mee dat de overheid steeds meer het opnamebeleid, het gebruik van erkende voorzieningen gaat sturen.

- Waar eindigt de opdracht van de opvang? Hoe verhoudt de basisopdracht van opvangvoorzieningen zich tot de specifieke taak en activiteiten van de BND / Lokale diensten voor buurtgerichte opvang?Voor het verbond is er een duidelijk verschil in de finaliteit van beid voorzieningen. Dat verschil moer ook in de praktijk zichtbaar zijn.

Uiteraard werken opvangvoorzieningen met het gezin als functionele eenheid. Natuurlijk doen zijn aan opvoedingsondersteuning. De grens ligt in de ernst van de problematiek. Hulpverlening gaat verder dan zorg, remediëring valt niet meer onder de basisopdracht van de opvang.

- Is het huidige beleid niet te selectief gericht op sommige actuele maatschappelijke problemen, terwijl andere groepen in de achtergrond dreigen te verdwijnen? Wij merken dat diversiteit soms te veel verengd wordt tot acties voor allochtonen en personen met een arbeidhandicap, terwijl de plaatsen voor bv chronisch zieke kinderen en kinderen met een handicap beperkt zijn en al jaren stagneren. Bijzondere aandacht voor bepaalde groepen mag op een gegeven moment dan verantwoord zijn, het mag niet ten koste gaan van andere die onze zorg evenzeer nodig hebben.

Op mesoniveau

·         Gemeentelijke inbedding

- De inbedding in het lokale beleid is intussen geregeld in een aantal besluiten. Positief is dat deze structurering toelaat om het aanbod meer af te stemmen op de vraag en een lange termijn beleid uit te werken. Maar om dat doel te realiseren moet er ook een beleidscontinuüm zijn en dat is in ons politiek bestel niet verzekerd. Verder mag de lokale regie niet ingegeven zijn door andere belangen van deelnemers aan het overleg, bij voorbeeld van organisatoren, of door de grotere financiële draagkracht van de lokale besturen. Kortom, het lokaal beleid kinderopvang moet gedragen zijn door alle actoren.

- De taakverdeling tussen "gewone" kinderopvang, bijzondere dienstverleningen KO en de werking van lokale diensten voor buurtgerichte opvang blijft nog te vaag. (zie hiervoor)

Voor de gezinnen en kinderen

Goede kinderopvang wil aansluiten op de leefwereld van de kinderen en hun sociaal netwerk. Maar dat is met de actuele ontwikkelingen sneller gezegd dan gedaan.

·         Opvang in eigen woonplaats of buurt

Voor sommige kinderen kan aansluiting op de eigen school, de sportclub en contact met de vriendjes van de wijk een pluspunt zijn. Hier speelt niet alleen het algemene plaatstekort een rol, maar ook de fragmentering van het opvanglandschap.

·         Buurtactiviteiten, veiligheid en aansprakelijkheid

De combinatie van zeer strikte veiligheidsnormen en de aansprakelijkheidproblematiek maakt het erg moeilijk om activiteiten met de kinderen te organiseren. "Helpen" koken en naar de lokale bakker of markt gaan, wandelen of kinderen naar hun sportclub brengen, voor alles zijn er zoveel reglementeringen en administratieve verplichtingen dat de opvang liever geen risico's neemt. Veiligheid moet. Dat is een basisrecht voor elk kind.

Maar als de logge wetgeving interfereert met de pedagogische visie? Mag hierdoor een belangrijk aspect van het socialisatieproces verloren gaan? Hoe gaan voorzieningen om met dit spanningsveld?

Diversiteit

Verbondsleden staan achter het principe van diversiteit, zowel op het niveau van de kinderen als in het personeelsbeleid. Een cultureel - etnische mix, als afspiegeling van de "buitenwereld" kan verrijkend zijn voor alle partijen en draagt bij aan een open samenleving.

Vraag is of er een grens is aan integratie. Principieel niet. Maar in de praktijk zal de voorziening toch een aantal lijnen moeten uitzetten om culturele verschillen te plaatsen in het geheel van de visie en de werking. Dat gebeurt via het kwaliteitsmanagement.